Koscian (Polen), 7 april 1926 – Brussel, 27 december 1997
Tapta (pseudoniem van Maria Wierusz-Kowalski) is de kleindochter van schilder Alfred Wierusz-Kowalski (1849-1915). Na haar aankomst in België in 1945 studeert ze aan de École Nationale Supérieure des Arts Visuels van Ter Kameren in Brussel. Van 1950 tot 1960 verblijft ze in Belgisch Congo. Tussen 1976 en 1990 leidt ze in Ter Kameren het atelier van de flexibele plastische kunsten, vanaf 1980 het atelier “Structure” aan de Fondation de la Tapisserie in Doornik.
De kunstenares vat in de jaren zeventig een passie op voor flexibele materialen, “soft sculpture”. Ze experimenteert in eerste instantie met de sculpturale mogelijkheden van textiel. Het gebruik van neopreen (synthetisch rubber) laat haar toe om onbetreden paden te verkennen. Ze vindt een manier om de vormelijke en ruimtelijke dimensies met de kleurcomponent te verenigen.
Tapta’s talent en vernieuwende inzichten voor het gebruik van textiel als volwaardige component voor beeldhouwwerken werden met een heel aantal evenementen geëerd: haar solo- en groepstentoonstellingen werden zowel in België als in het buitenland op lof onthaald.
Tapta realiseerde heel wat buitenwerken zoals Pour Venise, een enorme drijvende sculptuur die ze in 1995 speciaal voor de Biënnale van Venetië ontwierp. Van de talrijke in architectuur geïntegreerde sculpturen vermelden we graag haar werken in de Belgische ambassade van Helsinki, in het Centre de Navigation van Bütgenbach, in de Raadkamer van het Ministerie van de Franse Gemeenschap in Brussel, in het Musée de Louvain-la-Neuve, in het Brusselse metrostation Veeweyde of in het Ministerie van Financiën in Verviers.