allShapeCombined Shape CopyCombined ShapePage 1Group 11GroupPage 1ShapeFill 5Page-1Group 26linkedinPage 1 Copy 2ShapeShapeShapeplayFichier 1Fill 3

Het meisje

Brons
h x l x b, 58 x 104 x 50 cm
1960
Depot van de Franse Gemeenschap

Zoals veel beeldhouwwerken van Grard bestaat ook dit werk in meerdere versies, niet alleen verschillend in grootte maar vooral in afwerking en snijwerk. De beeldhouwer staat erop de oppervlaktes van zijn sculpturen zelf met de hand te bewerken, zelfs voor monumentale stukken. De ‘epidermie’, de huidstructuur, is dan ook het handelsmerk van de kunstenaar: de gladheid weerspiegelt een intense sensualiteit. De natuurlijkheid van zijn figuren lokte menig maal schandaal uit, maar leidde ook tot Grards succes. Heel zijn oeuvre rijgt inderdaad eindeloze variaties van een verheerlijkt vrouwelijk naakt aaneen.

Volgens Paul Haesaerts in zijn Retour à l’humain (…) uit 1942 ressorteerden Grard en Leplae als enige beeldhouwers in de beweging die hij het “animisme” doopte. Hun verstilde sculpturen – zeker van Grard – zijn zo levensecht alsof ze bewoond lijken door een “alomtegenwoordige kracht van concentratie en verwondering die zich in de kunstenaar nestelt en wat hem omringt”. Volgens de auteur vindt die “ziel” vooral uitdrukking in het gebeeldhouwde lichaam. De modellen van Grard speelden trouwens een belangrijke rol in zijn oeuvre.

Dit werk straalt een intrinsieke oerkracht uit, het vormt het poëtisch toneel van een heidens tafereel. De kunstenaar voegde de ondertitel ‘la prosternée’ toe: tijdens het ritueel van de prosternatie groet of onderwerpt de gelovige zich aan de godheid. Er wordt verteld dat het gipsmodel lang “als een dolmen” in het atelier van de kunstenaar stond … Hoewel kleiner dan 40 cm ging er toch al – zoals bij alle werken van Grard – een soort grootsheid van uit. Een monumentale versie van drie meter lang werd in 1975 door de stad Kortrijk aangekocht. Sinds juni 2016 is een deel van het oeuvre uit zijn atelier in Sint-Idesbald in het nieuwe Kunstencentrum Ten Bogaerde in Koksijde te bezichtigen.

‘La Caille’ betekent letterlijk ‘de kwartel’, maar ‘ma caille’ wordt in familiaire context ook liefelijk voor kinderen of meisjes gebruikt – ‘mijn liefje, mijn meisje, mijn muisje, mijn zusje, mijn musje’ – al kan het woord ook een erotische connotatie hebben. 

George Grard

Tournai, 26 novembre 1901 – Saint-Idesbald, 26 septembre 1984

Issu d’un milieu modeste, Grard s’inscrit dès 1915 à l’Académie de Tournai, mais ce n’est qu’à partir de 1922 qu’il suit les cours du sculpteur Dekorte. C’est aussi dans sa ville natale qu’il rencontre Pierre Caille; plus tard, il entre en contact avec Charles Leplae chez un fondeur bruxellois. Parti à Paris après le Prix Rubens (1930), il découvre la sculpture de Despiau, Maillol et surtout Renoir. En 1931, il s’installe à Saint-Idesbald; sa maison sera un lieu de rendez-vous prisé, entre autres, de Pierre Caille, des frères Haesaerts, d’Edgard Tytgat et de Paul Delvaux. En 1935, il est invité à créer une sculpture pour la roseraie de l’Exposition universelle de Bruxelles; deux ans plus tard, Henry Van de Velde lui demande une oeuvre pour le pavillon belge de l’Exposition internationale de 1937. C’est surtout à partir des années 1950 que Grard, parvenu au plein épanouissement de son oeuvre, est sollIicité par des commandes publiques. Parmi les plus célèbres, on retient la Figure assise de la Banque Nationale (1950), La Mer, devant la poste d’Ostende (1955), la Naïade de Tournai, objet malgré elle d’un scandale révélateur (1950), ainsi que les figures de La Terre et L’Eau, près du pont Albert à Liège (1964).

Yves Randaxhe